Misschien denken mensen dat klederdracht iets ouderwets is en dat deze alleen maar gedragen wordt door mensen boven de 80. Dat laatste staat buiten kijf. Van de laatste klederdrachtdragers op de Noord-Veluwe ,die trouwens op twee handen te tellen zijn, is de jongste 80 en de oudste 96 jaar.
Maar Folkloregroepen als ’Nuwenspete’ uit Nunspeet en ‘Veluws Schoon’ uit Oldebroek proberen door middel van hun shows de streekdracht springlevend te houden.
Bekende ontwerpers zoals Jan Taminiau, die de japon van koningin Maxima ontwierp voor de inhuldiging van het koningspaar gebruiken steeds vaker klederdracht als inspiratiebron.
Klederdracht om te onderscheiden.
Op de Noord-Veluwe zie je in plaatsen als Hierden, Doornspijk en Oldebroek nog enkele vrouwen in dracht. In Nunspeet is met het overlijden van Gerritje Westerink dit jaar aan een lange traditie van het dragen van de klederdracht voor goed een einde gekomen.
Klederdracht, afgeleid van wisselende modes uit het verleden waarvan sommige onderdelen terug grijpen op de 16de en 17de eeuw leende zich uitstekend om zich te onderscheiden. Zowel aan de kostuums als aan de bij behorende accessoires valt veel af te lezen: rijkdom en status, de verschillende levensfases, werk- en uitgaanskostuum, zondagse kleding, verdriet en rouw.
De drie modes van Nunspeet
Mode 1
De Veluwse klederdracht is in de loop der jaren sterk veranderd. De oudste vorm is de zogenaamde tipmuts- of oorijzerdracht. Opvallend is het zilveren oorijzer met koperen of gouden krullen op een bonte tipmuts. Daarover ging zondags een bovenmuts met een kanten strook die in vorm bleef door er tegen aangenaaid karkas, koperdraad met zijde omwonden. De boerin op de afbeelding draagt ook nog een strooien kiphoed met zwarte lintenversiering wat evenals haar witte batisten sterk gesteven doek duidt op zware rouw.
Over het van oorsprong linnen hemd droeg de boerin een hemdrok, een kort jakje met mouwen die reiken tot aan de elleboog ,een 18de eeuws modedetail. Daar over ging de krap- of kroplap (zie het groene kledingstuk van Eibertje rechts) een soort hesje waarvan het voor- en achterpand op de rechter schouder en opzij sluit met haken en ogen.
Tenslotte wordt een geplooide halsdoek met een of twee witte eveneens geplooide doeken daaronder om de schouders geslagen en achter en voor vast gestoken.
Zondags en in het verleden ook door de week bij kou ging daar nog een getailleerd wollen jak overheen. Over de rokkenvracht ging een schort met een gekleurd bovenstukje.
Zwarte eigen gebreide kousen en schoenen met grote zilveren gespen completeerden de dracht.
Mode 2
Al voor 1900 kwam er een nieuwe mode die jonge meisjes van de Noord-Veluwe vanuit Kampen en omgeving meebrachten. Zij ‘dienden’ bij de rijke boeren daar waar de oorijzerdracht allang verdwenen was. Deze nieuwe dracht was geïnspireerd op de laat 19de eeuwse mode. Men droeg een schootjak met wit kraagje waarvan het borststuk geleidelijk aan steeds mooier werd opgemaakt met kant, galon, knoop – en kraalwerk. Zie foto's. Onder het kraagje werd een gestrikt knupdoekje van zijde vast gestoken met soms daaronder nog een broche. Om de taille een ceintuur met lange afhangende linten. Onder de bovenrok droeg men zondags twee rokken: een blauw baaien onderrok en een damasten tussenrok. Over de rokken kwam een schort van liefst wollen tebee of zijde . Deze had je in de kleuren zwart, bruin, groen, blauw en soms paars.
Op het hoofd prijkte op een zwarte ondermuts een knipmuts, oorspronkelijk een 18de eeuwse modemuts uit Parijs. De muts bestond uit een bol, voorstrook en achterstrook. Buiten de rouw bestond de achterstrook uit een strook tule met daaraan een strook hand geklost Beverse kant
De oorbellen werden opzij in de voorstrook van de muts gestoken: de zogenaamde mutsenbellen. Was men niet in de rouw dan waren deze van goud met steentjes van bloedkoraal evenals het halsslot. In de rouw waren de sieraden van zilver met zwarte gitten.
Voordat het meisje de muts opkreeg droeg ze zondags een hoedje, het zogenaamde bloementuintje(zie foto 3)
Mode 3
Eind twintiger jaren van de 20ste eeuw ging het schootjak uit de mode en werd vervangen door een ‘lief en rok’, op de Veluwe jacquetpak genoemd. De rok die nu onderaan versierd werd met galon, kant en knoopwerk was nu volledig zichtbaar, omdat hier geen schort bij gedragen werd. De hoofdtooi was gelijk aan die van de schootjakken dracht. (zie foto 5)