Ik ben opgegroeid op een boerderij in Lieren. In de oorlogsjaren was er geen vrij slachten en moest je alles opgeven voor de belastingdienst. Ieder geslacht beest moest een stempel krijgen. Als de keurmeester kwam moest het varken gestempeld worden en opgegeven bij de belasting. Maar soms slachtten we stiekem een varken. Die hingen we dan in een ander klein schuurtje op.
Als dan eerst de huisslachting was gedaan door een slager uit de buurt dan werd er na het slachten nog een borrel gedronken. Want dat hoorde er ook bij natuurlijk.
Dan kwam de keurmeester en werden er stempels opgeslagen. Maar met de keurmeester hadden we dan al afgesproken dat hij de doos met stempels even op een aparte plek zette en dan kreeg hij een borrel en een stuk van het varken mee. Dan nam mijn vader het stempel even mij en stempelde dat andere varken dan zelf. Dat vlees werd dan in de weckfles gestopt en in het zout gezet. Maar er moest wel een stempel op zitten. Want als ze zouden komen controleren - en dat deden ze nogal eens - en je had spek zonder stempel had je een probleem. Maar ze hebben nooit wat door gehad, ha ha. Na de oorlog was dit niet meer nodig. Toen kon je weer vrij slachten.
We slachtten meestal 1 keer per jaar in oktober, de slachtmaand. Dat is een koude maand en dus goed om te slachten. Nu geldt dat natuurlijk niet meer. We maakten zelf bijvoorbeeld worst en balkenbrij.