Voor donder en bliksem had men vroeger een heilig ontzag. Vaak zat men samen in de keuken te bidden, brandde een kaarsje en liep vader, als hoofd van het gezin, door het huis met wijwater (zie ook het verhaal over Palmpasen) om bescherming bij de Heer af te roepen.
Jaren geleden wees mijn broer Huub in Huppel me op een prachtig natuurfenomeen. Dat daarmee samenhangt. Een boom vlak bij zijn huis was geraakt door de bliksem. Die had een diepe scheur over de lengte van de schors veroorzaakt. Van boven naar beneden. De boom was geraakt door ‘d’n donderbeitel’ zoals de boeren zeiden. Niet zelden werd een steen die vlakbij de inslag werd gevonden als donderbeitel betiteld. De steen ging mee naar huis en werd ter bescherming tegen een volgend onweer op de gebinten gelegd.
Ook las ik ooit dat een dergelijke steen bij naderend onweer ging ‘zweten‘ en hij daardoor bij uitstek geschikt was om stuipjes bij kleine kinderen te voorkomen. Je moest de baby dan voorzichtig met de steen langs de slaapjes strijken. In hoeverre dat laatste klopt?